Het beeld van de positieve flexwerker klopt niet (onderzoek)
Het beeld van de positieve flexwerker klopt niet, zo schreven wij vorige maand in een blog voor Management Impact. Aanleiding was de presentatie door CBS en TNO van een studie die laat zien dat het aantal flexwerkers in Nederland een snel stijgende lijn vertoont. Van 1,7 miljoen in 2003 naar ruim 3 miljoen momenteel. Ter vergelijking: de totale beroepsbevolking bedraagt ruim 9 miljoen werknemers. De hoogte van de cijfers deed nogal wat stof opwaaien.
[Hans van der Loo en Patrick Davidson]
De onderzoekers zelf waren geneigd om de flexibilisering van de arbeidsmarkt als een onontkoombaar proces. Men sprak in dit verband zelfs van een ‘totaalflexibilisering’. Werkgevers wezen vooral op de positieve kanten van een groeiende ‘flexibele schil’. In een land met een relatief zware ontslagbescherming zou men niet zonder kunnen. Bovendien zouden autonomie en werkgeluk bij flexwerkers in betere handen zijn. De vakbonden waren beduidend minder enthousiast: zij spraken van doorgeschoten marktdenken dat de samenleving zou ontwrichten. Een vraag werd door alle over elkaar heen struikelende partijen gemist: hoe denken flexwerkers over hun werksituatie. Hoeveel positieve energie ontlenen zij aan hun flexwerk?
De ene flexwerker is de andere niet
Op basis van het materiaal van het jaarlijkse onderzoek naar de ‘Energie van werkend Nederland’ kunnen wij antwoord op deze vragen geven. Voordat we dit doen, maken wij eerst een nader onderscheid tussen de verschillende typen flexwerkers. Want de ene flexwerker is de andere niet. De grootste groep flexwerkers bestaat uit zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers): er zijn er momenteel meer dan 1 miljoen in ons land rondlopen. Traditioneel was deze groep altijd oververtegenwoordigd onder auteurs, kunstenaars en fotografen, maar tegenwoordig zie je ze ook steeds vaker in sectoren als zorg en onderwijs opduiken. Zzp’ers zijn doorgaans aardig op leeftijd: 60% is ouder dan 45 jaar. Hoewel een aanzienlijk deel hoog is opgeleid, geldt dit niet voor alle zzp’ers. Bovendien vervullen lang niet alle hoog opgeleide zzp’ers ook bijpassende banen. Zo verricht een groeiend aantal zzp’ers activiteiten in de zogeheten ‘kluseconomie’ en houdt zich bezig met het bezorgen van pakketjes of het werken in distributiecentra.
Naast zzp’ers is er ook een forse groep van uitzend- en oproepkrachten (ruim 850.000). Zij worden periodiek ingezet om pieken en lege plekken als gevolg van ziekten op te vullen. Deze groep is over het algemeen lager opgeleid en jonger: de gemiddelde leeftijd van uitzendkrachten ligt rond de 37 jaar en die van oproepkrachten rond de 23 jaar.
Tenslotte is er ook nog flinke groep gedetacheerde werknemers (ongeveer 300.000) die eveneens hoog is opgeleid en meestal langere tijd – maanden soms wel jaren – bij een organisatie werkt. Voor de snelle rekenaar: de som telt niet op tot 3 miljoen: dat komt omdat er nog tal van tussencategorieën bestaan, die wij vanwege hun mindere grootte hier niet in beschouwing zullen nemen. Nu de hoofdvraag: hoe zitten de zojuist genoemde groepen flexwerkers in hun vel? Hoeveel energie krijgen zij van hun werk? En hoe verhoudt dat zich tot medewerkers in vaste dienst?
Beeld van de positieve flexwerker klopt niet
Het antwoord op deze vragen kregen wij door een representatieve steekproef van ruim 5.000 werknemers (waarvan een derde flexwerker en de rest in vaste dienst) een batterij vragen voor te leggen. De hoofdconclusie naar aanleiding van de resultaten: flexwerkers zijn minder energiek en positief gestemd dan je op basis van de jubelverhalen over groeiende flexibilisering zou mogen verwachten. Maar een op de tien flexwerkers (10%) zegt het naar de zin te hebben op het werk. Bijna een kwart (22%) van de flexwerkers krijgt daar weinig energie van en is negatief gestemd. Dat is tweemaal zo veel als bij de groep medewerkers in vaste dienst. Ruim een derde (34%) vindt zijn werk weliswaar leuk, maar doet niet meer dan strikt noodzakelijk. Een even groot percentage geeft aan verkrampt aan het werk te zijn.
Figuur: De energiematrix van flexwerkers (in rood de cijfers voor flexwerkers, in grijs de scores van werknemers in vaste dienst).
In de matrix hiernaast zijn twee dimensies van energie op elkaar betrokken. De intensiteit (links) die hoog of laag kan zijn. En de kwaliteit die kan variëren van negatief tot positief.
Een belangrijke kanttekening bij de deze figuur: de slechte scores worden met name veroorzaakt door de groep zzp’ers. Slechts 5% geeft aan positief en met veel energie aan de slag te zijn (zinzone). Bijna een derde (31%) is met weinig energie aan de slag en heeft te maken met negatieve gevoelens (zombiezone). Voor de twee andere groepen flexwerkers zijn de resultaten gelukkig positiever. Zo is 20% van de uitzend- en oproepkrachten energiek en positief gestemd (zinzone) en vertoeft ‘slechts’ 15% in de zombiezone. Wat we al eerder stelden, blijkt ook hier: de ene flexwerker is de andere niet.
Waarom de werkenergie van zzp’ers ver te zoeken is
Als we vanwege het afwijkende beeld nader op de groep zzp’ers inzoomen, dan zien we dat een flink deel ervan de kantjes ervan afloopt. Slechts een op de drie (33%) geeft aan met voldoende energie naar zijn werk te gaan. Bij uitzend- en oproepkrachten, maar ook bij vaste medewerkers ligt dat percentage bijna tweemaal zo hoog (respectievelijk 63% en 65%). Daar staat tegenover dat de werkdruk door zzp’er niet als groot wordt ervaren. Het werk levert blijkbaar meer energie op dan het kost: 38% gaat na het werk met meer energie naar huis. Voor uitzend- en oproepkrachten en medewerkers in vaste dienst zijn die percentages beduidend lager: respectievelijk 10% en 9%. Ook de bevlogenheid is gering: maar 40% van de zzp’ers geeft aan dagelijks bevlogen aan het werk te zijn. Ter vergelijking: voor werknemers in vaste dienst is dat 70%. Als we alle scores langslopen, lijkt er eigenlijk maar een conclusie te trekken: zzp’ers beschikken over een lage en negatieve werkenergie. Ze lijken de kantjes er vanaf te lopen.
Hoe dat komt? We geven hiervoor vier redenen.
- De eerste heeft te maken met een gebrek aan veiligheid en vertrouwen dat zzp’ers ervaren. Minder dan een derde (32%) geeft aan in veilige en vertrouwde werkomgeving te werken. Ter vergelijking: bij werknemers in vaste dienst is dat percentage bijna tweemaal zo hoog (62%). Ook uitzendkrachten (57%) en gedetacheerden (59%) voelen zich blijkbaar heel wat veiliger en vertrouwder op hun werk.
- De tweede reden: men heeft niet het gevoel te doen waar men goed in is. Minder dan een kwart (24%) van de zzp’ers geeft aan dat dit wél het geval is. Bij werknemers in vaste dienst is dat drie maal zoveel (72%) en bij uitzend- en oproepkrachten ruim tweemaal zoveel (56%).
- De derde reden is dat zzp’ers niet het gevoel hebben dat hun werk een plek is om te leren en te groeien. Minder dan 2 op de tien (19%) geeft aan dat dit wél zo is.. Bij medewerkers in vaste dienst komt het percentage op 56% en bij uitzend- en oproepkrachten op 42%.
- De vierde reden: het werk zelf. Dat is voor de meeste zzp’ers niet uitdagend genoeg. Een kwart (25%) ervaart het werk als saai en vervelend. Bijna een op de vijf (19%) is tijdens het werk regelmatig met andere dingen bezig.
Tenslotte nog een interessante bevinding met betrekking tot autonomie. Een hoge mate van onafhankelijkheid en zelfsturing wordt vaak als belangrijke reden genoemd om voor een flexibel bestaan te kiezen. Maar voelen zzp’ers zich ook echt autonoom? Het antwoord is nee. Maar 20% zegt dat dit zo is. Het percentage vaste werknemers dat aangeeft autonoom aan de slag te gaan ligt bijna twee keer zo hoog (38%).
Conclusies
Dat het aantal flexwerkers groeit, staat buiten kijf. Of dit een positieve ontwikkeling is, valt op grond van de bovenstaande cijfers te betwijfelen.
Meer flexibiliteit betekent niet automatisch meer energie en meer werkgeluk. Integendeel, de kans dat je als zelfstandige flexwerker onder de huidige omstandigheden in de zombiezone terecht komt, is levensgroot.
Tot slot nog twee opmerkingen: de zojuist geschetste negatieve ontwikkelingen zijn met name terug te vinden bij zzp’ers (en dan vooral bij de groep die laag is opgeleid, c.q. die laaggeschoold werk verricht). Uitzend- en oproepkrachten en gedetacheerden scoren beduidend beter.
Ten tweede, de negatieve scores van zzp’ers blijken ook een positieve keerzijde te hebben: men zal niet gauw aan werkdruk en stress bezwijken. Maar een op de tien beschouwt zijn werk als een bron van stress. Bij werknemers in vaste dienst is dat percentage ruim tweemaal zo groot (21%). Sterker nog, 20% van de zzp’ers geeft aan de werkdruk juist veel te laag te vinden.
Er zou veel harder kunnen worden gewerkt, zoals ook dit filmpje van Koefnoen laat zien. En dat is in tijd van groeiende discussies over werkstress een klein lichtpuntje.
We willen graag horen wat JIJ ervan denkt!
We zijn benieuwd te horen wat jij ervan denkt. Daarnaast willen we ook graag de mening van positieve uitzonderingen horen: flexwerkers die wél positieve energie van hun werk krijgen. Hoe lukt je dat? Laat ons dit weten via een mailtje aan info@energyfinder.nl. Binnenkort gaan we hierover meer publiceren.
Meer weten?
Wil je meer weten over het onderzoek of heb je specifieke vragen? Download elders op de website een whitepaper van het onderzoek naar de ‘Energie van werkend Nederland 2018’. Of een van de sectorstudies (onderwijs, zorg & welzijn, overheid). Voor specifieke vragen, mail of bel ons.